- vague
- vague1 [vaag]I 〈m.〉1 (het) vage ⇒ (het) onbepaalde, vaagheid, onduidelijkheid2 〈formeel〉(het) vage, onbestemde karakter♦voorbeelden:1 être dans le vague • in het ongewisse verkerenlaisser qc. dans le vague • iets in het midden latenregarder dans le vague • met een lege blik voor zich uit starenrester dans le vague • zich op de vlakte houden¶ 〈informeel〉 vague à l'âme • weemoedII 〈v.〉1 golf 〈ook figuurlijk〉 ⇒ 〈formeel〉 baar, (de) baren2 golving ⇒ golvend oppervlak3 〈meervoud; informeel〉opschudding ⇒ beroering♦voorbeelden:1 vague de chaleur • hittegolfvague de départs • vakantie-uittochtvague de fond • vloedgolf 〈ook figuurlijk〉; grondzeevague de protestations • stortvloed van protestenla nouvelle vague • de nieuwste stroming, de jonge generatie〈geschiedenis〉 la nouvelle vague • de nouvelle vague 〈stroming in literatuur, film en theater in Frankrijk rond 1960〉2 vague de cheveux • golf, slag in het haar————————vague2 [vaag]〈bijvoeglijk naamwoord〉1 vaag ⇒ onbepaald, onduidelijk, onbestemd2 vaag ⇒ wazig, mistig, niet scherpomlijnd3 ruim ⇒ wijd 〈van kleding〉♦voorbeelden:1 regarder d'un air vague • met een lege blik voor zich uit starenconcept vague • niet duidelijk gedefinieerd begripil est resté vague et prudent • hij heeft zich op de vlakte gehouden→ terrain1. mvaagheid, ongewisse2. fgolf3. vaguesm plopschudding4. adj1) vaag, onduidelijk2) mistig3) los, ruim, wijd [kleding]
Dictionnaire français-néerlandais. 2013.